De hoogterace

06-08-2024 IRO Nieuws, Young IRO

De hoogterace

Wiegert Krijgsman is commissioning engineer bij Huisman. In deze functie stelt hij offshore-equipment in bedrijf, in Schiedam of het in buitenland. Daarnaast is hij bestuurslid bij Young IRO, dat met wisselende pen columnist is in de Maritiem Courant.

Groot, groter, grootst. Hét adagium van de offshore-industrie bleek ook van toepassing te zijn op de offshore-windindustrie. Waar een windmolen geplaatst in het jaar 2010 nog een vermogen had van zo’n 2MW, groeide dit het voorbije decennium gestaag door met gemiddeld zo’n 1MW per jaar. Hollandse Kust Zuid, aanbesteed in 2018 en opgeleverd in 2023, had al turbines met een vermogen van 11MW per stuk. De tiphoogte groeide navenant mee: 225 meter in 2023 ten opzichte van 102 meter in 2010.

Veel bedrijven in de offshore-windindustrie hadden moeite om deze schaalvergroting bij te benen. Kraanschepen van Nederlandse offshore-aannemers kregen in het eerste jaar een nieuwe kraan, twee jaar later een verlenging van de giek om meer hijshoogte te verkrijgen. Vervolgens in jaar vijf, werd de hele giek vervangen omdat de giekverlenging toch niet toereikend was. Voor een sector die instrumenteel is in de energietransitie, natuurlijk niet heel duurzaam.

Ook elders in de keten piepte en kraakte het. Fabrieken die gebouwd werden voor een bepaalde diameter windturbinefundatie waren al bijna verouderd op het moment van oplevering. Ook een bouwer van de turbines zelf werd geplaagd door problemen die onder andere het gevolg waren van groeistuipen. Op de dag dat het zijn jaarcijfers publiceerde, verloor het bedrijf 30 procent van zijn beurswaarde. Kortom, door de snelle evolutie van windturbines kregen fabrikanten en installateurs amper de kans om de ontwikkelingskosten terug te verdienen. Hierop pleitten sommigen voor een zogenaamde ontwikkelstop: de groei van windmolens zou al dan niet tijdelijk stopgezet moeten worden zodat partijen in de industrie op adem konden komen en hun verliezen van voorgaande jaren konden compenseren. Vanuit het perspectief van bepaalde spelers in de markt een begrijpelijk standpunt.

Tegelijkertijd moeten we onderkennen welke voordelen er wel degelijk kleven aan de (continue) opschaling. De energieopbrengst van windmolens groeit kwadratisch mee met de lengte ervan. Zolang de bouw-, installatie-, en onderhoudskosten niet zodanig hard meestijgen is er altijd een goed argument om de hoogte in te gaan. Dit schaalvoordeel heeft er mede voor gezorgd dat de prijs waarop energieaanbieders intekenen op windparken gezakt is van 15ct/kWh in 2013 naar zo’n 5ct/kWh anno nu. Hierdoor hoeft energie uit sinds 2018 aanbestede windparken niet meer gesubsidieerd te worden. Goed nieuws voor u en mij als belastingbetaler. De verwachting is dat nieuwere generaties windmolens deze prijs alleen nog maar verder zullen drukken tot op een punt waarop windenergie zelfs goedkoper wordt dan fossiel.

Enerzijds is het dus essentieel om te blijven investeren in innovatie om de klimaatdoelen te halen. Anderzijds is het raadzaam om te temporiseren. ‘Move fast and break things’ is misschien leuk voor een Silicon Valley start-up. Voor een sector waarin hardware ontwikkelingen nou eenmaal veel tijd kosten en waarin uiteindelijk iedereen afhankelijk is van een ander, is het belangrijk om iedereen binnenboord te houden. Vanuit een ecologisch en economisch duurzaamheidsoogpunt van de hele sector zou het daarom verstandig zijn om de groei van windmolens enigszins te vertragen. Bij voorkeur wordt dit Europa-breed geregeld, zodat er een gelijk speelveld blijft bestaan. Zo kunnen we ervoor zorgen dat de race de hoogte in, niet uitmondt in een race naar de bodem.